Hans Arnhard en het postuur van de speerwerper

Geplaatst op Woensdag, 28 maart 2018
Hans Arnhard en het postuur van de speerwerper

Kijk naar een wereldtopper met dezelfde fysieke bouw als je zelf hebt

Dat is de ogenschijnlijk simpele leidraad die coach Hans Arnhard hanteert voor de techniek die hij bij zijn atleten probeert in te slijpen. Speerwerper Thomas van Ophem, die vorig jaar het Nederlands record op 80,70 meter bracht, lijkt op Olympisch kampioen Thomas Röhler. Dus als Hans en zijn pupil Van Ophem op de bank zitten, zijn op de televisie in huize Arnhard regelmatig beelden van deze Duitser te zien.

Het gaat uiteraard niet om het louter kopiëren van de techniek van een ander, benadrukt Arnhard. Iedere coach zal rekening houden met de individuele fysieke kwaliteiten van zijn atleet. Belangrijk is wel dat coach en atleet een ideaalbeeld voor ogen hebben, zeker voor de technisch gecompliceerde beweging van het speerwerpen.

Wurf und Stoss op de salontafel

Arnhard is al enkele decennia verbonden aan atletiekvereniging Hera in Heerhugowaard. Zelf was hij in zijn jeugd een verdienstelijk midden-afstand loper. Maar een van zijn zoons had vooral talent voor het werpen en daar is Arnhard zich meer en meer in gaan verdiepen. Bij Hera - en later als regiotrainer - begeleidde hij onder meer Lieja Koeman, Denise Kemkers, Eddy Cardol en de meerkampers Laurien Hoos en Pelle Rietveld. Momenteel is naast Van Ophem de jonge kogelstootster Jessica Schilder een van de pupillen van de inmiddels 75-jarige Arnhard. Hij volgde alle opleidingen tot en met die van de trainer-coach B, inclusief de werpspecialisaties. ‘Dat waren in dit tijd verrekt goede opleidingen’, zegt hij.

‘Maar het meest heb ik toch geleerd van mijn contacten met Dieter Kollark, de trainer van onder meer Astrid Kumbernuss. Ja, een man die in de voormalige DDR werkte, maar wel iemand met heel veel kennis over de werptrainingen, die bovendien bereid is om zijn kennis te delen met anderen. Binnenkort ga ik met Jessica Schilder weer een week bij hem op stage. Dat is heel leerzaam.’ Op de salontafel heeft Arnhard het standaardwerk “Wurf und Stoss” van Gudrunm Lenz en Menfred Losch voor het grijpen liggen. ‘Daar zit ik regelmatig in te bladeren als ik bij mijn atleten op blokkades stuit en ik niet meteen zie hoe we dat op kunnen lossen’, vertelt hij.

Ook de Cubaanse atletiek heeft Arnhard leren kennen. Van Ophem was lid van het Alkmaarse Hylas, waar een Cubaanse meerkampcoach hem in contact bracht met een coach die op Cuba speerwerpers coacht. Hij trainde in februari en maart vier weken op Cuba; Arnhard en zijn vrouw waren er eerder al eens op bezoek. ‘De faciliteiten zijn er bijna armoedig, maar er wordt keihard gewerkt en dat is ook nodig als je veel wilt bereiken’, zegt hij.

Wat maakt een atleet tot een goede speerwerper en waarin onderscheidt hij of zij zich van atleten in de andere werpdisciplines?

‘Speerwerpers hebben, net als discuswerpers, lengte nodig, waar kogelstoters daar iets minder van profiteren, of dat kunnen compenseren met hun explosiviteit’, zegt Arnhard. ‘Ik denk dat speerwerpers het vooral moeten hebben van de combinatie van kracht en lenigheid, misschien nog wel meer dan discuswerpers. Speerwerpers zijn wat atletischer en ze moeten geen enkele fysieke beperking in hun bewegingsapparaat hebben om de beweging perfect uit te kunnen voeren. Ze moeten natuurlijk over een goed getraind spierkorset beschikken en veel discipline hebben, ook om voldoende rust te pakken. Voor veel atleten is dat laatste het moeilijkste.’


Foto: Erik van Leeuwen, EK Landenteams Lille '17

Over smaak valt niet te twisten, over de juiste techniek wel

Om te streven naar perfectie maakt Arnhard graag gebruik van een high-speed camera, waardoor hij iedere opgenomen worp beeldje voor beeldje kan bekijken. Dat doet hij tijdens de trainingen, maar het liefst ook thuis op het grootbeeld van de televisie. En hij vergelijkt die beelden dan weer met die van de grote voorbeelden. Tijdens wedstrijden laat hij zijn atleten niet meekijken. ‘Tussen de verschillende pogingen moet je ervoor zorgen dat de atleet echt ín de wedstrijd blijft’, vindt hij. Dan moet een enkele verbale aanwijzing voldoende zijn. ‘Ik heb ook niet altijd beelden nodig, omdat ik meestal op het oog wel zie wat er mis gaat.’

Het kost allemaal veel tijd en geduld, zeker als je bedenkt dat de opleiding van een goede speerwerper minstens zeven jaar in beslag neemt. En over smaak valt niet te twisten, over de juiste techniek wel. Er lijken in Nederland nogal wat verschillende visies op de juiste beweging te bestaan. ‘Tsja’, zegt Arnhard. ‘Ik ben maar een profeet die brood eet. Thomas en ik hebben ook wel eens wat onenigheid en dat moet kunnen. Maar dan pak ik de boeken en de foto’s erbij en zoeken we naar de benadering die voor hem goed werkt. Thomas is gelukkig een atleet die goed zelf kan reflecteren op zijn bewegingspatroon.’

Voor Arnhard, die in zijn werkzame leven werkzaam was voor KPN, bleef het coachen altijd een vorm van “vrijetijdsbesteding”. ‘Er is geen sportcultuur in Nederland. Je moet het leuk vinden om er veel tijd in te steken en niet rekenen op inkomsten’, zegt hij. ‘En omdat ik de gelegenheid kreeg om vroeg met pensioen te gaan, hebben de atleten kunnen profiteren van een trainer die zich flexibel kon aanpassen aan hun mogelijkheden.’ Dat speelt onder meer bij de 25-jarige Van Ophem, die als ICT-er werkzaam is, maar wel tien trainingen per week op zijn programma heeft staan. ‘Liefst zie ik hem ’s morgens een techniektraining doen en aan het eind van de middag een kracht- en lenigheidstraining. Maar hij is geen fullprof. Nu doet hij ’s middags kracht en na een per uur rust ’s avonds techniek.’

Arnhard laat zijn atleet met speren van verschillend gewicht trainen. ‘Daarmee verhoog je de explosiviteit. Je moet voorkomen dat het lichaam in homeostase komt door steeds andere impulsen te geven. Die werptraining beperk ik overigens tot maximaal 45 minuten, omdat de werpbeweging blessuregevoelig is.’ In de winterperiode werpt Van Ophem vaak met balletjes van verschillend gewicht om de werpbeweging te imiteren. ‘Dat doen we in het clubhuis, waar we een mat tegen de muur hangen, omdat we helaas niet over een indoorhal beschikken en Papendal te ver is. Ik hoop voor volgend jaar hier in de omgeving een tuinder te vinden met een hal van voldoende afmetingen om indoor echt te kunnen werpen.’


Tekst: Cors van den Brink
Foto's: Erik van Leeuwen